De Participatiewet

De Participatiewet formuleert een kader, waarbinnen het gemeentelijke beleid voor uitkeringen moet worden uitgevoerd. Het is natuurlijk positief, dat deze wet een uitkering garandeert aan inwoners in financiële nood. Maar in mijn perspectief biedt de wet verder weinig bescherming aan aanvragers van bijstand, en is in sommige opzichten zelfs hardvochtig. In deze tekst illustreer ik dit met twee aspecten van de wet, die mij bijzonder tegenstaan. Het betreft beperkingen van de vrije beroepskeuze en van de vrije keuze van huisvesting.

Merk op, dat de gemeente Utrecht verplicht is om de Participatiewet uit te voeren. De nu volgende kritiek op de beperkingen van de beroepskeuze en van de vrije huisvesting is dus niet gericht tegen het beleid van de gemeente, maar tegen het beleid van de rijksoverheid en van de wetgevende macht. Ik besteed aandacht aan de wetstekst, omdat het laat zien hoe onaangenaam en kwetsbaar de positie van bijstandsgerechtigden is. Dit plaatst klantmanagers in een positie van macht, die natuurlijk niet mag worden misbruikt.

Volgens artikel 1.b van de Participatiewet moet onder arbeidsinschakeling worden verstaan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Volgens artikel 9.1.a moet de bijstandsgerechtigde de arbeidsinschakeling naar vermogen aanvaarden. Tot 2004 verplichtte de Algemene Bijstandswet de aanvrager enkel om passende arbeid te accepteren. Volgens het Burgerlijk Wetboek is passende arbeid alle arbeid, die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem of haar kan worden gevergd.

De formulering van de Algemene Bijstandswet heeft een historische achtergrond. Van oudsher werd de persoonlijke identiteit gekoppeld aan het beroep. Het beroep werd wel gezien als een persoonlijke roeping. Deze opvatting werd bevestigd door de praktijk. Het was bijvoorbeeld nauwelijks mogelijk om een metaalbewerker om te scholen tot administratief medewerker of winkelbediende.

In de moderne maatschappij zijn de mensen beter in staat tot aanpassing dan vroeger. Daarom werd na 2004 de bijstandsgerechtigde verplicht om ook arbeid te aanvaarden, die niet passend is. Op zich is het inderdaad wenselijk, dat mensen in de bijstand een inschikkelijke houding aannemen. Maar toch vind ik, dat deze nieuwe verplichting niet realistisch is.

Arbeidsinschakeling is niet simpelweg het verrichten van handelingen tegen geld. Loonarbeid is een sociale relatie. Een werkzoekende en een organisatie overleggen samen over een dienstbetrekking, die meerwaarde kan hebben voor beide partijen. Zij lopen allebei een risico bij de arbeidsinschakeling, omdat zij het besluit tot een arbeidscontract moeten baseren op verwachtingen. Immers, men kent elkaar nog slecht. De werkzoekende zal alleen waardevol zijn, wanneer die voldoende gemotiveerd is voor de werkzaamheden. Hierbij spelen allerlei economische, sociale en psychologische factoren een rol. Merk op, dat het begrip passende arbeid in de Algemene Bijstandswet rekening hield met deze factoren.

Een arbeidsinschakeling is altijd een belasting voor de werknemer, omdat die een voldoende prestatie moet leveren in samenwerking met collega’s. Een voorwaarde voor motivatie is, dat de werkzoekende vrij kan kiezen. Hij (of zij) moet het vertrouwen hebben, dat hij goed kan functioneren in de organisatie, zodat zijn welzijn is gegarandeerd. Er moet een immateriële beloning zijn in de vorm van professionele en sociale voldoening.

Motivatie is ondenkbaar, wanneer de bijstandsgerechtigde wordt gedwongen om een willekeurige arbeid te accepteren. Weliswaar stelt de Participatiewet, dat deze plicht rekening moet houden met de persoonlijke vermogens. Maar de inkadering van de wetstekst is zodanig, dat de gemeentelijke klantmanagers geneigd zijn om de plicht tot aanvaarden zwaarder te laten wegen dan de persoonlijke vermogens. De wet dicteert een universele plicht, die de particuliere beperkingen bagatelliseert. Dit plaatst je als bijstandsgerechtigde onder een ongezonde psychologische druk. Uiteraard kan een empathische gemeentelijke klantmanager hier verschil maken.

Mijn tweede kritiek op de Participatiewet betreft de verhuisverplichting. Deze tast de vrije keuze van huisvesting aan. Volgens artikel 18.4.e moet de bijstandsgerechtigde bereid zijn om te verhuizen, indien het college meent dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen krijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Bovendien moet de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kunnen aangaan.

Deze verplichting is recent ingevoerd, namelijk in 2015, op initiatief van minister Asscher en staatssecretaris Klijnsma onder het kabinet Rutte 2. De reden is natuurlijk, dat mensen inderdaad vaak bereid zijn om te verhuizen, wanneer zij daardoor een betere dienstbetrekking kunnen verwerven. Maar ik vind het een denkfout om deze gangbare vrijwillige keuze te vertalen in een verplichting.

Immers, de woonplaats kan voor mensen een onschatbare waarde hebben. Persoonlijke netwerken zijn meestal lokaal. Dit geldt helemaal voor mensen in kwetsbare omstandigheden, zoals financiële nood. De leefbaarheid van hun situatie wordt sterk bepaald door de lokaal opgebouwde sociale ondersteuning.

Omgekeerd veroorzaakt een verhuizing gewoonlijk spanning en onbehagen. Je komt in een nieuwe woning, en in een nieuwe omgeving, waar je de weg niet kent. Bovendien gaat dit gepaard met de extra onkosten voor de verhuizing. Bijna niemand zal dit onbehagen vrijwillig accepteren in ruil voor de zekerheid van een dienstbetrekking van een jaar, met een netto beloning gelijk aan de bijstand.

In mijn omgeving keuren de meeste mensen dit artikel 18.4.e af. Merkwaardiger wijze vindt men het soms toch niet nodig om dit wetsartikel te schrappen, omdat namelijk de plicht een dode letter zou zijn. Indertijd verdedigde PvdA fractielid John Kerskens het artikel juist met deze redenatie. Maar het is enigszins koddig om een wetsartikel in te voeren, wanneer dit naar verwachting ongebruikt zou blijven. Vermoedelijk is dit laatste momenteel inderdaad nog het geval voor de meeste gemeenten. Nieuwe regels worden slechts langzaam gemeengoed.

Maar ik vind het argument vals. Immers, wanneer rechtsliberale partijen lokaal de overhand krijgen, dan zou de verhuisplicht wel degelijk kunnen worden toegepast. De rechtsliberale ideologie hecht weinig waarde aan sociale verbanden, en pleit voor zelfredzaamheid. Ik vind de verhuisplicht een vorm van rechteloosheid voor bijstandsgerechtigden. Bovendien is alleen al de aanwezigheid van dit wetsartikel bedreigend en een psychische last voor hen, ook wanneer het inactief blijft.

Auteur: Emil Bakkum

Ik ben beleidsonderzoeker in ruste. Eind 2021 moest ik een beroep doen op bijstand bij de gemeente Utrecht. Dit was een onthutsend nare ervaring, die de stimulans is voor deze blog.

Eén gedachte over “De Participatiewet”

Plaats een reactie